Marcels zoon Sjoerd, van net zeventien, is sinds drie seizoenen in bezit van KNVB diploma verenigingsscheidsrechter. Hoewel zijn vader niet begrijpt wat de jongen eraan vindt om, ondanks zijn goede prestaties, elke week weer bakken met kritiek over zich heen te krijgen, gaat hij toch zo nu en dan bij zijn wedstrijden kijken.
Vandaag is Sjoerd aangesteld bij een wedstrijd van twee JO17-1 teams en heeft hij zijn handen meer dan vol. Er schijnt bij beide partijen namelijk nog een rekeningetje open te staan uit het verleden, dus gaat het er nogal heftig aan toe. Door resoluut op te treden en beide teams kort te houden, weet de scheidsrechter de strijd echter toch vrij goed in de hand te houden.
De spelers en ook de supporters zijn echter verre van blij met hem en beginnen zich steeds asocialer te gedragen. Vader Marcel ergert zich mateloos aan het zowel verbale als fysieke geweld en zou het liefste iedereen in en buiten het veld een voor een de les gaan lezen. Omdat hij het daarmee voor zijn zoon alleen maar erger maakt, dwingt hij zichzelf echter om rustig te blijven en loopt hij naar de plek waar de minste supporters staan.
Daar ziet hij met steeds meer zorgen dat zijn zoon het, ondanks zijn ook vandaag weer zeker niet zwakke optreden, per minuut moeilijker krijgt. Hij gelooft dan ook niet dat deze wedstrijd op een normale manier het einde zal halen en hoopt maar dat de jongen op een veilige manier van het veld af zal weten te komen.
Als de jongen net voor de rust een speler van de thuisclub wegens slaan het veld uitstuurt, slaat de vlam helemaal in de pan en lijkt iedereen plotseling boos op iedereen. De spelers van beide partijen vinden dat hun tegenstanders onsportief zijn en veel te hard en gemeen spelen.
Plus dat iedereen van de thuisclub luidkeels klaagt over het volgens hen partijdige fluiten van de scheidsrechter. Omdat er net voor rust ook nog eens een aantal onder invloed van alcohol lijkende jongeren uit de kantine naar het veld komen, wordt vader Marcel zelfs een beetje angstig.
Natuurlijk kan zijn zoon wel een stootje hebben en hij zal dit soort taferelen nog wel vaker meemaken als hij blijft fluiten, maar toch moet hij er niet aan denken wat er nog kan gebeuren. Zijn zoon zal immers de eerste scheidsrechter niet zijn die mishandeld wordt.
Hij weet echter ook dat hij de jongen niet voor alles kan behoeden en zeker niet als de gemoederen straks nog verhitter raken dan ze nu al zijn. Daarom besluit hij naar de bestuurskamer te lopen om te kijken of hij daar iemand van het bestuur te spreken kan krijgen. Die zijn immers verantwoordelijk voor de veiligheid van de scheidsrechter en moeten daarom, volgens hem, maar actie ondernemen.
Hij besluit echter eerst even te wachten tot het rust is, zodat hij met zijn zoon mee naar binnen kan lopen en hem, indien nodig, beschermen kan tegen supporters en spelers met verkeerde bedoelingen. Als de jonge scheidsrechter na drie kwartier van het veld komt, ziet zijn vader gelijk aan hem dat hij behoorlijk onder de indruk is van wat er zich in en om het veld heeft afgespeeld.
‘Man, wat een wedstrijd.’
‘Nou, zeg dat wel en dan hoor jij nog niet eens alles wat die spelers tegen elkaar zeggen. Ze wensen elkaar namelijk de meest verschrikkelijke dingen toe en de jongens die net voor de rust plotseling langs de lijn stonden, zijn helemaal niet wijs.’
‘Hou je dit wel in de hand?’
‘Volgens mij moet dat zeker lukken. Al weet ik natuurlijk niet wat me nog te wachten staat.’
‘Klopt, maar wees alsjeblieft voorzichtig.’
‘Dat ben ik, maar ik moet ook normaal blijven fluiten. Die rode kaart van net was meer dan terecht , dus kan ik in de tweede helft niet ineens alles toe gaan laten om te voorkomen dat ik al die heethoofden over me heen krijg. Als ik dat doe, loopt het me namelijk zeker uit de hand.’
‘Daar heb je wel gelijk in, maar zal ik even voor je naar de bestuurskamer lopen om het bestuur in te lichten en te vragen of ze je veiligheid in de gaten willen houden?’
‘Bedankt, maar dat doe ik liever zelf. Ik wil namelijk niet de naam krijgen dat ik mijn vader meebreng naar de wedstrijden om me te beschermen.’
‘Dat begrijp ik. Nou, sterkte dan maar voor de tweede helft. Je fluit tot nu toe trouwens behoorlijk goed.’
‘Nou, dat is in ieder geval goed om te horen. Complimenten heb ik vandaag namelijk nog niet gehad. Maak je trouwens niet te veel zorgen, want ik red me wel. Ik ga alles op alles zetten om de wedstrijd tot een goed einde te brengen en dat ga ik zeker redden.’
Marcel beseft dat hij zich er niet meer mee moet bemoeien en loopt daarom naar de kantine voor een kopje koffie. Daar treft hij een aantal ouders van de beide teams die elkaar op een niet al te vriendelijke manier bejegenen. Net als de spelers geven ook zij elkaar de schuld van alle narigheid die er op en rond het veld gebeurt.
Tot iemand van hen Marcel ziet en hem naar zijn mening vraagt.
‘Volgens mij bent u de enige neutrale toeschouwer bij de wedstrijd. Wat vindt u ervan? De tegenstander misdraagt zich toch verschrikkelijk en die rode kaart voor ons sloeg volgens mij nergens op. Wat deed die jongen nu eigenlijk?’
Marcel denkt even kort na, maar besluit dan eerlijk te zeggen wat hij van de wedstrijd en het gedrag van de spelers en de supporters vindt.
‘Het is hartstikke jammer dat deze wedstrijd zo enorm vijandig verloopt, want dit kan niet de bedoeling van de jongens hun hobby zijn. Ze zijn er namelijk meer mee bezig om elkaar het leven zuur te maken, dan om een leuke wedstrijd te voetballen. Daarbij worden ze trouwens gesteund door de toeschouwers, want die zijn nog meer verantwoordelijk voor deze narigheid dan zij zelf. Langs de lijn staan namelijk allemaal volwassen mensen, maar ze gedragen zich als een stelletje losgeslagen pubers. In plaats van de spelers tot kalmte te manen en zich op een positieve manier te gedragen, doen ze namelijk hun uiterste best om hen nog gekker te maken. Het gevolg daarvan is dat de wedstrijd met een beetje pech niet eens op een normale manier het einde haalt en er zeker nog meer gele en rode kaarten gaan vallen.’
‘Onze jongens hoeven zich toch niet in elkaar te laten schoppen? Die scheidsrechter ziet namelijk alleen onze overtredingen en vindt alles wat de tegenpartij doet blijkbaar prima.’
‘Die jongen heeft wel een paar foutjes gemaakt, maar tot nu toe fluit hij vrij goed en hij is zeker niet partijdig. Die rode kaart was namelijk meer dan terecht en dat weet u ook wel. Als je slaan toe gaat staan, kun je namelijk beter een boksring op het veld zetten.’
‘Ja, dat is ook wel zo. Ik begrijp alleen niet dat zo’n jong ventje deze wedstrijd mag leiden. Het is immers bekend dat de verenigingen elkaar niet liggen en de uitwedstrijd ook al gestaakt is.’
‘Dan hadden ze inderdaad beter iemand met meer ervaring aan kunnen stellen, maar de vraag is natuurlijk of ze die hebben, want zoveel scheidsrechters zijn er immers niet. Deze jongen kan er in ieder geval niets aan doen dat hij deze wedstrijd toegewezen heeft gekregen?
‘U heeft gelijk.’
‘Als u dat echt met me eens bent, kunt u hem in de tweede helft toch beter wat meer gaan steunen. Hij is immers nog jong en vindt het fluiten geweldig. Ondanks dat hij nog veel moet leren, doet hij het volgens mij dus helemaal niet slecht. Door dit soort wedstrijden kan hij echter zomaar besluiten om te stoppen met fluiten en dat zou toch jammer zijn.’
‘Kent u die jongen?’
‘Ja, hij is mijn zoon.’
De mensen kijken elkaar geschrokken aan en lijken blij te zijn dat de spelers weer naar het veld lopen, want ze rennen bijna naar buiten. Het gezeur langs de lijn is echter wel een stuk afgenomen en dat werkt ook door op de verrichtingen binnen de lijnen.